Algemeen
Zoals in § 3.2 van 'Dienstverlenende organisaties zonder winstoogmerk' al is vermeld, legt de wetgever veelal de inhoud (het ‘wat’) van dienstverlening aan burgers vast in wet- en regelgeving (verder: wet). In die zin is het ontwerpen van de inhoud van diensten grotendeels voorbehouden aan de politieke partijen, vertegenwoordigd in de Tweede en Eerste Kamer. De kamerleden hebben hun contacten in de maatschappij (achterban) brengen de gehoorde wensen in.
Je ziet als het ware onder invloed van de onderhandelingen in de TK de inhoud van de dienstverlening ontstaan! Sommige kwaliteitseisen worden zelfs in de wet vastgelegd. Als het goed is wegen kamerleden vele belangen tegen elkaar af en toetsen aan het algemeen belang. Het ontwerpen of ontwikkelen van diensten door publieke dienstverleners komt daarom neer op het ‘vertalen’ van wettelijke bepalingen in concrete aan burgers te verlenen diensten.
Naast de letter van de wet is ook de bedoeling van de wetgever van belang voor de inhoud van de dienstverlening. Doorgaans omschrijft de wetgever zijn bedoeling vooral in de Memorie van Toelichting. Onder invloed van besprekingen in de Tweede en Eerste Kamer der Staten Generaal (TK en EK) kunnen doelen, doelgroepen en inhoud van dienstverlening nog gewijzigd worden. Deze besprekingen en wijzigingen vinden we in andere stukken zoals Kamervragen, Moties, Memorie van Antwoord, Handelingen et cetera. Onder 'wet' verstaan we daarom de tekst van de wet, al de genoemde stukken. Kortom: alle kamerstukken die betekenis hebben bij de totstandkoming van een wet. De uitdaging voor wetgever en uitvoeringsorgaan is in de voorbereidingsperiode over doelen, doelgroepen en aard dienstverlening zo veel mogelijk duidelijkheid te scheppen en herkenbare diensten voor burgers af te spreken die een uitvoeringsorgaan effectief en efficiënt kan verlenen. Kennis van het onderhavige nodel daarbij is aan te bevelen. Wanneer partijen in het Parlement het niet eens zijn, kan een voorbereidingstraject soms wel twintig jaar bestrijken. De onderstaande figuur geeft een schematisch beeld van de communicatie over en weer tussen wetgever en uitvoeringsorgaan vanaf het ontstaan van het idee voor wettelijke dienstverlening tot de invoering.
Figuur 6.1: Van idee tot wet
Doorgaans laat de wetgever de wijze waarop diensten verleend worden (het ‘hoe’) over aan uitvoeringsorganisaties. Binnen de 'polisvoorwaarden' die de wetgever over inhoud dienstverlening, cliëntgerichtheid, juistheid et cetera in de wet heeft vastgelegd, heeft een uitvoeringsorganisatie een grote vrijheid om diensten verder te operationaliseren en haar organisatie in te richten c.q. aan te passen. Zodra er een wetsontwerp ligt, start een team binnen het uitvoeringsorgaan het proces om wettelijke bepalingen om te zetten naar concrete diensten. In het team is kennis aanwezig over de wet en de totstandkoming van de wet, over de bestaande, bij de invoering te betrekken, uitvoeringsprocessen, over de bestaande informatiestromen, over het dienstenmodel en over de kostenstructuur van de uitvoering. De principes (omkaderd) die richting geven aan dit omzettingsproces worden hieronder besproken. Ook de feitelijke aanpak komt ter sprake.
Het resultaat van een wetsanalyse met behulp van bovengenoemde principes is een voorlopige lijst van voor uitvoering geselecteerde diensten met hun belangrijkste eigenschappen. De volgende stap is deze voorlopige selectie (nieuwe en/of gewijzigde) diensten ‘in te passen in’ de organisatie. Met andere woorden: in passen in het bestaande assortiment (1). Dit betekent toetsen aan eisen die de bestaande organisatie aan een effectieve en efficiënte uitvoering aan diensten stelt. Bij het inpassen helpt een aantal meer intern gerichte principes. Daarvan betreffen er enkele de primaire uitvoering (processen en transactie-verwerkende systemen) en andere meer de beheersings-, informatievoorzienings- en informatiesystemen.
Principes wet naar dienst
Dienst
P01 |
Een dienst is een externe overdracht aan een cliënt (afnemer) ter afsluiting van een bedrijfsproces |
Onder een dienst verstaan we: een externe overdracht aan een cliënt ter afsluiting van een geheel van waarde toevoegende werkzaamheden en oordelen (ofwel een bedrijfsproces). Waarde toevoegende werkzaamheden zijn onder meer het verzamelen van gegevens, het veredelen (combineren) van gegevens tot informatie ten behoeve van voorlichting, beoordeling van en beslissen over aanvragen, het informeren aanvragers over beslissingen et cetera. Een finale externe overdracht is doorgaans het schriftelijk bekendmaken aan de cliënt van de beslissing (toekennend/afwijzend) die een uitvoeringsorganisatie genomen heeft.
Doelgroep en dienstverlening
P02 |
Een dienst vereist een, in de wet dan wel in gelaten beleidsruimte, vastgelegde combinatie van doelgroep en dienstverlening |
Het team destilleert uit de wet de combinaties van doelgroep en dienstverlening. Een wet omvat doorgaans een of meer diensten van substantiële omvang bestemd voor een of meer doelgroepen van enige omvang. We richten ons primair op de effectieve afhandeling van deze ‘hoofdstroom’ van de dienstverlening (de ‘gladde’ gevallen). De wetgever zal doorgaans doelgroepen globaal omschrijven. Het team dient dit te operationaliseren ‘naar de letter en de geest van de wet’. Wanneer twee of meer verschillende doelgroepen in aanmerking komen voor min of meer identieke dienstverlening, is er sprake van één dienst. Substantiële verschillen in (inhoud/kwaliteit van) dienstverlening zijn, om oogpunt van transparantie naar cliënt en opdrachtgever c.q. interne rechtmatigheid, reden om een aparte dienst (met passend tarief) te specificeren.
De mate waarin de wetgever specifieke dienstverlening aan doelgroepen wettelijk heeft vastgelegd, bepaalt daarom in sterke mate de samenstelling van het dienstenpakket.
Naast de in de wet vastgelegde verplichte taken, legt de wetgever ook bevoegdheden (beleidsruimte) voor de publieke dienstverlener vast. Een bevoegdheid laat een uitvoeringsorgaan ruimte om naar eigen inzicht iets te doen of niet te doen.
Ook de afwezigheid van regels geeft een uitvoeringsorgaan ruimte bij de dienstverlening aan burgers (2). Na de hoofdstroom worden de uitzonderingen op de regel ingepast.
De wetgever kan, afhankelijk van specifieke kenmerken van een situatie of delen van een doelgroep, kleine verschillen in dienstverlening beogen. Ook wel eens ‘kopjes en deukjes’ genoemd. Kleine verschillen in dienstverlening kunnen eenvoudshalve worden samengenomen onder één basisdienst met een variabele top. Specifieke dienstverlening komt wel tot uitdrukking in het individuele cliëntdossier. Ook kan de wetgever uitzonderingen maken voor schrijnende gevallen (hardheidsclausule). Dit streven naar herkenbaarheid en maatwerk leidt tot een groot aantal diensten en een veelheid aan details, die ten koste kan gaan van het overzicht.
Werkwijze
Bij het doornemen (begrijpend lezen c.q. analyseren (3)) van een wet op bepalingen die doelgroep en dienstverlening betreffen, is het van belang de grote lijnen te onderkennen. De omvang van de doelgroep en het percentage doelgroepleden dat een beroep zal doen op de dienstverlening bepaalt het aantal diensten en de verwerkingscapaciteit van proces en systeem. Het dienstverleningsproces dient gericht te zijn op de effectieve afhandeling van de bulk van de aanvragen (gladde gevallen) en niet te verzanden in de uitzonderingen. Met andere woorden: uit hoofde van een overzichtelijke uitvoering kan het van belang zijn het aantal diensten te beperken. In de regel loont het niet voor dienstverlening van geringe omvang (per cliënt en/of populatie) diensten met de bijbehorende administratieve omgeving op te tuigen. Wel een externe overdracht, maar niet een dienst: de bevestiging van het verwerken van een adreswijziging. Dit gebeurt veelvuldig, maar is geautomatiseerd en vraagt een te verwaarlozen inspanning per keer.
Beperkte vormen van dienstverlening aan kleine doelgroepen kunnen we wel als dienst formuleren wanneer de wetgever hiervoor bijzondere belangstelling toont (voorbeeld: emigratie-uitkeringen), deelname aan internationaal vergelijkend onderzoek of speerpuntdienstverlening.
Wanneer differentiatie precies leidt tot een te groot aantal diensten, kan alleen door toepassing van principes niet worden vastgesteld. In situaties dat het herkenbaarheidsprincipe voor een extra dienst pleit, kan het streven naar overzichtelijkheid reden zijn ervan af te zien. Voorkomen dient te worden dat uitzonderingen leiden tot een groot aantal diensten met een kleine variatie en een overmaat aan detailgegevens die besturing en verantwoording doen vastlopen in uitzonderingen. Kleine verschillen in dienstverlening kunnen eenvoudshalve worden samengenomen onder één basisdienst met een aantal opties (4). Zie principe 13 over normering tijdsbesteding.
Eenmalige dienstverlening, zoals (meewerken aan) een complex fraudeonderzoek, vraagt een grote inspanning, heeft geen regulier karakter en wordt daarom als project en niet als dienst opgepakt.
Voorbeeld doelgroepen
In de Ziektewet 2005 onderscheidde de wetgever onder meer de doelgroepen: 1. verzekerden voor Ziektewet; 2. zieke werknemers; 3. zieke werklozen; 4. zwangeren; 5. flexwerkers. De belangrijkste diensten waren Toekenning uitkering ziekengeld en Toekenning vervolguitkering ziekengeld. Een belangrijk kwaliteitsaspect is tijdigheid. In de tijd van de weekloners werd de uitkering wekelijks overgemaakt.
2. Bij een onwenselijke invulling van de beleidsruimte door een uitvoeringsorganisatie kan deze gecorrigeerd worden door de wetgever en de Centrale Raad van Beroep. Een oneigenlijk correctiemiddel en ook weinig sturend, is het budgetinstrument (de geldkraan open- of dichtdraaien).
Doel en effect
P03 |
Voor een dienst waarvan de verlening bijdraagt tot de realisatie van een door de wetgever beoogd maatschappelijk effect, onderhoudt een uitvoeringsorganisatie één of meer effectindicatoren |
Veelal zal de wetgever met in de wet vastgelegde dienstverlening (middel) een of meer doelen willen bereiken, in de maatschappij als geheel of voor één of meer doelgroepen. Naarmate de feitelijke dienstverlening het verwachte effect (outcome) sorteert, worden beoogde doelen gerealiseerd.
Maatschappelijke doelen zijn bijvoorbeeld: 1. verhoging participatiegraad (vrouwen, 65+); 2. verlaging % gezinnen onder de armoedegrens; 3. verhoging % ‘groene’ stroom et cetera.
Bij voorkeur heeft de wetgever zijn doelen zo geoperationaliseerd dat gemeten kan worden wanneer ze gerealiseerd zijn. Zo niet, dan kiest de uitvoeringsorganisatie bij elk doel één of meer indicatoren en regelt voorafgaand aan de feitelijke invoering van de dienstverlening dat het voor doelrealisatie benodigde effect gemeten kan worden.
Bij voorkeur heeft de wetgever zijn doelen zo geoperationaliseerd dat gemeten kan worden wanneer ze gerealiseerd zijn. Zo niet, dan kiest de uitvoeringsorganisatie bij elk doel één of meer indicatoren en regelt voorafgaand aan de feitelijke invoering van de dienstverlening dat het voor doelrealisatie benodigde effect gemeten kan worden.
Het is van belang te onderkennen dat een beoogd maatschappelijk of doelgroepeffect een cumulatief effect is van dienstverlening aan individuele burgers (5). Administratief gezien betekent dit dat realisatiegegevens op individueel niveau gesommeerd moeten kunnen worden om een eventueel effect te bepalen. In de beschrijving van een dienst met een beoogd maatschappelijk effect specificeren we naast kwaliteitsaspecten, zoals juistheid en tijdigheid, ook het te bereiken (meetbare) effect.
Bij de keuze van effectindicatoren is het van belang te onderkennen dat maatschappelijke effecten doorgaans ook financiële gevolgen hebben. Het komt voor dat de wetgever bij de behandeling van een wet een beoogd sociaaleconomisch maatschappelijk effect presenteert (bijvoorbeeld verhoging participatiegraad), maar dat in werkelijkheid een financieel effect het doel is: verkleining volume aan uitkeringslasten. Verhoging participatiegraad is dan geen finaal doel meer, maar een middel om een financieel resultaat (finale doel) te bereiken.
In de praktijk is beoordelen of het door de wetgever beoogde effect gerealiseerd wordt een weerbarstige opgave. De juiste informatie ontwikkelen om het effect te kunnen beoordelen, draait om samenhang. Volgens Vic Veldheer (6) zou je, om zuiver de juiste informatie te kunnen ontwikkelen, moeten terugredeneren van maatschappelijk effect (outcome) naar output als middel, van output naar proces als middel en naar input als middel. Dit betekent dat het al fout kan gaan wanneer de wetgever zelf al niet van het door hem gewenste maatschappelijk effect terugredeneert naar de uitvoering en de gewenste informatie. Met andere woorden: wanneer op het moment van het specificeren van diensten nog niet bekend is hoe het effect gemeten dient te worden, kunnen de te meten gegevensbouwstenen niet in de specificaties worden meegenomen.
Zoals boven vermeld, zijn indicatorwaarden veelal het cumulatieve resultaat van in een periode aan individuele cliënten verleende diensten. Bij de specificatie van een dienst onderkennen we dat de dienst een bijdrage kan leveren aan een indicatorwaarde. Het specificeren en administreren van indicatoren valt echter buiten het dienstenmodel.
5. Ook andere factoren kunnen het gewenste maatschappelijk effect beïnvloeden (positief of negatief). Hier betreft het de bijdrage van de publieke dienstverlening aan het effect.
6. Albeda, H.D., ‘10 voor meten, 5 voor gebruik - Over prestatiemeting en monitoring’ Stichting Rekenschap’ 2001, p.8.
Herkenbaarheid
P04 |
Een dienst is herkenbaar voor cliënten, wetgever (opdrachtgever) en medewerkers |
Een dienst is ten eerste herkenbaar voor cliënten, wetgever, toezichthouder(s) en overige belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld bureaus voor rechtshulp et cetera. Een uitvoeringsorganisatie specificeert haar diensten op operationeel niveau cliëntgericht. De cliënt is de maat der dingen (7). Wanneer cliënten diensten herkennen, kan dit enerzijds de bereidheid om aan met de dienst samenhangende verplichtingen te voldoen, bevorderen. Anderzijds stelt het ze beter in staat te reclameren in het geval de dienstverlening te wensen overlaat. Voor afnemers en opdrachtgever dient duidelijk te zijn wat zij mogen verwachten van een uitvoeringsorganisatie en wat een uitvoeringsorganisatie van hen verwacht. Voor publicaties (folders en formulieren, papier en internet) gericht op (potentiële) vragers van een dienst, geldt dit principe ook. Herkenbaarheid van diensten bevordert ook dat cliënten in gelijke situaties ook gelijke diensten genieten (uitgangspunt rechtsgelijkheid).
Ten derde is herkenbaarheid voor medewerkers van belang. Zicht hebben op hun bijdrage aan het eindresultaat voor een cliënt kan goede prestaties bevorderen. Herkenbaarheid betekent ook dat een dienst zich duidelijk van andere diensten (in het assortiment) onderscheidt (intern gericht, zie principe 14).
7. Cliëntwensen komen tot ons via: cliëntenraden, cliëntbelevingsonderzoek, wetgever, klachten/bezwaar en beroep, Cliënttelefoon. Overigens kan ‘maatwerk’ ook ‘van de lopende band’ komen. Dat wil zeggen dat: cliënt kan kiezen uit vooraf vastgestelde varianten bij uitkeringsverzorging en ook bij arbeidstoeleiding. Wensen van afnemers kunnen doorwerken in specificaties diensten.
Kwaliteit I
P05 |
Een dienst voldoet steeds aan (wettelijke) kwaliteitseisen van juistheid, tijdigheid en bejegening |
Cliënten en wetgever mogen verwachten dat wat is afgesproken, ook geleverd wordt. Een uitvoeringsorganisatie levert daarom continu diensten van de afgesproken kwaliteit aan cliënten. Met
andere woorden: de kwaliteit van een dienst, zowel in de tijd gezien als geografisch gelijktijdig, dient robuust te zijn. De kwaliteit van een dienst mag niet beïnvloed worden door verstoringen in het voortbrengingsproces. Verstoringen worden tijdig geconstateerd en vóór de finale externe overdracht gecorrigeerd (8). Om hierop te kunnen sturen is het nodig de kwaliteit meetbaar te definiëren, te meten en afwijkingen te signaleren. Zie het document ‘Begrippen’ op deze site over aspecten van kwaliteit.
Diensten voldoen, naast de kwaliteitseisen in specifieke wetgeving, ook aan de eisen die vanuit andere landelijk geldende wetten, zoals onder meer de privacywetgeving, gesteld worden.
Een belangrijk aspect is de kwaliteit van de bejegening (relationele kwaliteit). Met andere woorden: de kwaliteit van de relatie met cliënten. Voor zover deze kwaliteitseisen voor het gehele dienstenpakket gelden, kunnen ze eenmalig op organisatieniveau worden vastgelegd.
Werkwijze
Zie voor een nadere uitwerking en het meetbaar specificeren van kwaliteitsaspecten het document 'Handleiding' voor de functionele specificatie op deze site.
8. § 8.3, p. 55 van de Europese norm ISO 9004:2000, ‘Kwaliteitsmanagementsystemen – Richtlijnen voor prestatieverbetering’(CEN) verplicht organisaties een procedure toe te passen voor het beheersen van afwijkende producten/diensten.
Kwaliteit II
P06 |
Een dienst wordt gekenmerkt door eigenschappen als juistheid, tijdigheid en begrijpelijkheid |
Wanneer het team op basis van de combinaties van doelgroepen en dienstverlening in de wet diensten heeft geformuleerd, inventariseert het per doelgroep de eigenschappen van de diensten. Doorgaans legt de wetgever belangrijke kenmerken van dienstverlening in de wet vast. Te denken valt aan:
- de aard van de dienstverlening (een geldbedrag, een verstrekking (rolstoel), begeleiding of voorlichting)
- de start van het behandelingsproces van een aanvraag tot dienstverlening (trigger); er dient bijvoorbeeld een wettelijke externe aanleiding te zijn: een gebeurtenis, een aanvraag, een ambtshalve verplichting c.q. bevoegdheid
- het eind van het behandelingsproces van aanvraag tot dienstverlening na de maximale doorlooptijd van aanvraag tot uitkering of verstrekking (beslistermijn)
- de duur van de uitkering of verstrekking/einde van het proces van dienstverlening (hoe lang heeft burger recht op uitkering?)
- overige kwaliteitskenmerken kunnen, naast juistheid en tijdigheid, een correcte bejegening burgers, bereikbaarheid en eisen aan professionele vaardigheden behandelaars zijn.
Werkwijze
In deze fase van wetsanalyse worden de kenmerken van een dienst globaal geïnventariseerd. Naderhand worden ze nader herkenbaar, meetbaar gespecificeerd: zie vanaf principe 15. Voor juistheid en tijdigheid gelden wettelijke regels.
Cliënt en/of belanghebbende
P07 |
Naast de cliënt (aanvrager) kunnen er meer belanghebbenden zijn |
Doorgaans is een cliënt aanvrager en ook belanghebbende bij de dienstverlening door een uitvoeringsorganisatie. Er zijn situaties waarin deze rollen over meer personen zijn verdeeld. Een voorbeeld is controle door een uitvoeringsorganisatie. Het doel van controle is maatschappelijke kosten door onrechtmatig gebruik van regelingen te voorkomen (preventief) en/of te corrigeren (repressief). De wetgever c.q. premieplichtige burgers vragen erom (aanvrager). Cliënten (bonafide of malafide )
vragen een uitvoeringsorganisatie niet hen te controleren, maar zijn wel belanghebbend bij de uitslag van de controle. Wanneer een uitvoeringsorganisatie bij een controle fraude constateert, is de fraudeur wel belanghebbende maar geen aanvrager. De fraudeur heeft een direct belang bij (het uitblijven van) de ‘dienstverlening’, lees controle, van een uitvoeringsorganisatie. De fraudeur is object van onderzoek en is de niet bereidwillige ‘afnemer’ van het onderzoeksresultaat.
Een tweede voorbeeld is wanneer een cliënt een uitvoeringsorganisatie verzoekt een vervangend re-integratiebedrijf in te schakelen. De uitvoeringsorganisatie informeert dan zowel de werkzoekende (aanvrager) als ook het betrokken re-integratiebedrijf (belanghebbende) over haar beslissing.
Een derde voorbeeld is een gezamenlijk verzoek om dienstverlening van werkgever en werknemer. Zowel werkgever als werknemer zijn aanvrager, afnemer en belanghebbende.
Afnemers zijn in de regel cliënten (burgers die een beroep doen op de uitvoeringsorganisatie). Overige externe afnemers kunnen zijn: derde partijen, zoals pensioen- en VUT-fondsen, verzekeringsmaatschappijen, gemeenten, ministeries et cetera.
Principes dienst naar organisatie
Bedrijfsproces
P08 |
Een bedrijfsproces is een geordende reeks activiteiten die start met een verzoek van een cliënt en eindigt met de levering van een dienst aan een cliënt (kop-staartproces) |
Er is nauwe samenhang tussen diensten en processen. Enerzijds kunnen er zonder een bestaand bedrijfsproces geen diensten worden verleend. Een dienst is immers het resultaat van een bedrijfsproces (zie principe 1). Anderzijds zullen er zonder te verlenen diensten geen bedrijfsprocessen worden ingericht en onderhouden.
Dit principe geeft aan dat wanneer een uitvoeringsorganisatie een wettelijke regeling uitvoert met twee of meer bedrijfsprocessen, elk bedrijfsproces resulteert in één of meer diensten. Een voorbeeld van twee bedrijfsprocessen en twee diensten uit de sector werknemersverzekeringen is de werkloosheidsuitkering wegens ontslag.
De input waar het mee start en de output waar het mee eindigt, vormen de essentie van een proces. De rest is, voor wat betreft dit model betreft, detail (black box). Processen zijn gericht op resultaten en niet op wat er nodig is om ze te bereiken.
Het eerste bedrijfsproces resulteert in een beslissing over toekenning of afwijzing van het verzoek om uitkering (initiële dienst). Het tweede bedrijfsproces resulteert in een beslissing continuering, wijziging of beëindiging uitkering (herhalingsdienst). Het scheppen van een herhalingsdienst en een tweede bedrijfsproces zijn gewenst omdat er sprake is van periodiek terugkerende inhoudelijke beoordelingen.
Bij bedrijfsprocessen met veel achtereenvolgende activiteiten bestaat de mogelijkheid samenhangende activiteiten samen te voegen in werkprocessen. Een werkproces is een geordende reeks processtappen met een resultaat. Een processtap is een geordende reeks van handelingen die ononderbroken worden uitgevoerd door een mens of machine en heeft een resultaat. Een handeling is de kleinste eenheid van werk, uitgevoerd door één persoon, op één plek en op één moment (eenheid van tijd, plaats en handeling). Dit houdt in dat als de handeling niet in één keer wordt afgerond, deze opnieuw moet worden gedaan.
Samenstelling dienst
P09 |
Een dienst kan bestaan uit één of meer interne leveranties en/of deeldiensten |
Wanneer een bedrijfsproces is opgedeeld in werkprocessen en er per werkproces een tussenresultaat geformuleerd is, is het eindresultaat van het bedrijfsproces (finale dienst) samengesteld uit deze tussenresultaten of interne leveranties. Een interne leverantie is het resultaat van een werkproces en heeft in de regel een interne afnemer. Het is mogelijk dat een interne leverantie ook als externe overdracht aan een cliënt geleverd wordt. In dat geval spreken we van een deeldienst.
Een voorbeeld: een cliënt vraagt een uitkering aan. Drie afdelingen dragen bij aan de beoordeling van de aanvraag. De uitslag van een medisch onderzoek (medisch oordeel) bepaalt mede de hoogte en duur van de uitkering. Daar de cliënt bezwaar kan maken tegen het medisch oordeel, wordt dit toegezonden voordat definitief over de uitkeringsaanvraag wordt beslist. Het medisch oordeel is zowel een interne leverantie van afdeling P naar afdeling Q als een tussentijdse externe overdracht (deeldienst) aan de cliënt. Zie de onderstaande figuur.
Behalve interne leveranties en deeldiensten kan een werkproces ook resulteren in kwaliteitsverhoging van door de organisatie bewaarde gegevens. Een voorbeeld hiervan is het bijhouden van een wettelijk gegevensbestand, zoals de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Door verwerking van mutaties houdt een gemeente de ‘voorraad’ naam-, adres- en woonplaatsgegevens (NAW-gegevens) van inwoners actueel. Het onderhoudsproces resulteert in geactualiseerde gegevensrecords. Slechts een klein deel van de actuele gegevens draagt als interne leverantie bij aan diensten als afgifte paspoort e.d.
Figuur 6.2: Bedrijfsproces A, drie afdelingen (P, Q en R), een aanvraag (I), drie interne leveranties (II, III en IV), een deeldienst (V) en een einddienst (VI)
Beheersstructuur
P10 |
Werkprocessen en afdelingen vormen samen een beheersstructuur |
Uit oogpunt van organisatiebeheersing en administratief gemak zorgen we ervoor dat een werkproces binnen een afdeling valt. Met andere woorden: de grens van een werkproces valt samen met de afdelingsgrens. Het resultaat van het werkproces en de uitvoerende afdeling is een interne leverantie naar een volgend werkproces/afdeling binnen het bedrijfsproces (horizontale werkstroom). De afdelingen zijn productieplaatsen die samen de waarde voor de cliënt scheppen. De interne leveranciers- en afnemerrelaties tussen organisatie-eenheden die samen verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat, stimuleren ‘interne marktwerking’, die op zijn beurt kwaliteits- en kostenbeheersing bevordert.
Het management control systeem sluit aan op afdelingen als resultaatverantwoordelijke centra (productieplaatsen): verticale beheersing. Om het overzicht over het gehele waarde toevoegende bedrijfsproces voor de cliënt te behouden en suboptimalisatie per afdeling te voorkomen, is het van belang eenduidig vast te stellen welke afdeling eindverantwoordelijk is voor de dienstverlening aan de externe afnemer.
Prestatie-informatie I
P11 |
Een uitvoeringsorganisatie neemt (deel)diensten als prestatie-eenheid (en kostendrager) op in productie- (en financiële) administratie wanneer prestatie-informatie per dienst vereist is voor besturing en verantwoording |
In de regel is een dienst opnemen in de administratie gerechtvaardigd wanneer de informatiebaten opwegen tegen de kosten. Wanneer een dienst geregistreerd en geteld kan worden in een bestaand geautomatiseerd systeem, overtreffen de baten al snel de kosten. Zo niet, dan is een kosten-baten afweging nodig. Ook wanneer de maatschappij en/of wetgever bijzonder belang hechten aan een controleerbare uitvoering, is opneming in de administratie aangewezen.
Diensten niet administreren, kan leiden tot een ondoorzichtige, onbeheerste uitvoering en ten koste gaan van de kwaliteit en kan uiteindelijk zelfs het voortbestaan van een uitvoeringsorganisatie bedreigen (zie ook principe 2).
Diensten als prestatie-eenheid en kostendrager opnemen in de administratie betekent dat van een dienst normerings- en realisatiegegevens geregistreerd worden ovr aantallen, kosten en zo mogelijk effecten, zodat toetsing daarvan mogelijk wordt. Het rapporteren over de uitvoering gebeurt periodiek via rapportages (per maand, kwartaal, tertaal, jaar, al naar gelang is afgesproken). Informatie over de realisatie (rapportages) is een aspect van de verleende diensten en niet een aparte dienst.
Voor ‘toetsing’ van het aantal geplande/verleende diensten dient de raming van het externe werkaanbod. Deze raming van aantallen dient bij voorkeur onderbouwd te worden aan de hand van exogene factoren, waaronder seizoensinvloeden.
Bij de uitwerking van de prestatie-informatie dienen verschillen in definities met bestaande statistische informatiegrootheden zo veel mogelijk voorkomen te worden. Uit oogpunt van analyse is het van belang bij het operationaliseren van de verantwoordingsinformatie de verschillen met de aanpalende statistische variabelen vast te leggen.
Prestatie-informatie II
P12 |
Een uitvoeringsorganisatie administreert een interne leverantie als prestatie-eenheid en kostendrager in productie- en/of financiële administratie wanneer door omvang en afbreukrisico prestatie-informatie voor besturen en verantwoorden vereist is |
Bij de keuze om interne leveranties wel of niet te administreren, weegt het management de registratie-inspanningen en -kosten die gepaard gaan met een interne leverantie, af tegen de baten van de kwaliteit van de informatie. Het administreren van interne leveranties:
- bevordert de kwaliteit van interne overdrachten
- bevordert flexibiliteit doordat de beschikbare informatie de beoordeling van de voordelen van uitbesteden mogelijk maakt. Hierdoor hoeven werkprocessen niet dubbel te worden aangehouden en wordt transporttijd beperkt
- geeft de betrokken organisatie-eenheden zicht op hun bijdrage aan het eindresultaat en vergemakkelijkt de verantwoording. Hierdoor wordt het voor elke schakel (medewerker) in de keten duidelijk wat zijn toegevoegde waarde is (causale relatie) aan het eindresultaat
- bevordert modulaire opbouw van processen (met daarin generieke processtappen met deelresultaten) en maakt de bedrijfsvoering flexibeler. De afhandeling hoeft niet steeds hetzelfde pad te volgen
- verhoogt de slagvaardigheid waarmee een uitvoeringsorganisatie wetswijzigingen kan implementeren. Dit omdat alleen die modules die door een wetswijziging worden geraakt, aangepast hoeven te worden.
Specificatie en normering
P13 |
Van diensten en interne leveranties die als eenheid van prestatie en kostendrager worden geadministreerd, wordt de kwaliteit en tijdsbesteding (per functionaris) ten behoeve van capaciteits- en prestatiebeheersing meetbaar gespecificeerd en genormeerd |
De normering van de bewerkingstijden samen met de aantallen te verlenen diensten levert informatie voor capaciteitsbeheersing. Van belang is hierbij in het oog te houden dat de relatie tussen kwaliteit en kosten niet eenduidig is. Enerzijds kan een verhoging van de kwaliteit (door leereffect) gepaard gaan met een verlaging van de normverwerkingstijden en daarmee van de kosten. Anderzijds met een verhoging van de kosten wanneer bijvoorbeeld snellere levertijden een hogere bezetting of grotere voorraad vereisen.
Een dienstverleningsproces kan binnen vastgestelde grenzen variëren en een identieke dienst als resultaat hebben. De procesvariatie komt dan tot uitdrukking in de mix van processtappen en frequenties in de normering. Zie voor de methodiek en modellen voor normeren het document 'Handleiding' op deze site.
Het dienstenmodel veronderstelt outputfinanciering. Een risico bij outputfinanciering op basis van verleende diensten als kostendrager is kwaliteitsverlies, vooral bij complexe dienstverlening. De kwaliteit meetbaar specificeren in combinatie met reguliere kwaliteitstoetsing dekt dit risico af.
Bij interne financiering bij voorkeur finale diensten (en interne leveranties) koppelen aan integrale tarieven, zodat analyse en oordelen mogelijk worden. Dit bevordert transparantie indirecte kosten en overhead, kwaliteit en efficiëntie (interne marktwerking).
Codering
P14 |
Een dienst heeft een unieke identiteit (code) |
Een unieke identiteit wil zeggen dat in de administratie (transactie-verwerkende systemen, managementinformatiesystemen, financiële administratie) een dienst eenduidig herkenbaar is en niet verward kan worden met een andere dienst. Een unieke identiteit is vereist ten behoeve van:
- de afbakening met andere diensten
- eenduidige telbaarheid in primaire transactie-verwerkende systemen
- eenduidige relatie met het externe werkaanbod
- herkenbaarheid in diverse plannings- en realisatieoverzichten
- voorkoming van dubbel gebruik namen en coderingen.
Voor sturing op kwaliteit, kwantiteit, effect, voortgang, voorraadbeheer en kosten is ‘harde’ informatie nodig. ‘Aantal diensten’ kan een voorbeeld van harde informatie zijn. Voorwaarde is dat ‘dienst’ concreet gespecificeerd en telbaar is. Uit oogpunt van betrouwbaarheid én efficiëntie wordt handmatig tellen toegestaan bij geringe aantallen en/of in situaties waar geautomatiseerde systemen ontbreken.
Om een audit trail (een controleerbaar spoor in de administratie) te kunnen volgen, zijn enkelvoudige tellingen vereist. Telroutines (en diensten) worden zodanig gespecificeerd dat foutcorrecties niet leiden tot extra getelde diensten.
Documentatie
P15 |
Het dienstenmodel documenteert diensten (en naar keuze deeldiensten en interne leveranties) op uniforme wijze met behulp van sjablonen voor
|
Uniforme documentatie bevordert o.a.:
- de snelheid van proces- en systeemontwikkeling
- de eenduidigheid van beleids-, stuur- en verantwoordingsinformatie
- herleidbaarheid van beleids- en stuurinformatie tot statistische gegevens. Door verschillende meetmomenten, het meten op transactie- of kasbasis, wel of niet met terugwerkende kracht, bestaan er diverse verschillen tussen prestatie- en statistische gegevens. In veel gevallen worden die verschillen gerechtvaardigd door het verschil in gebruik van de gegevens. Het herleidbaar maken ervan voorkomt veel vragen
- de beschikbaarstelling via intranet
- overdraagbaarheid.
De functionele specificatie beschrijft de wettelijke basis, de relatie met de cliënt en het betrokken bedrijfsproces. Zie voor meer informatie het document ‘Handleiding' voor Functionele Specificatie op deze site. De telspecificatie bevat gegevens over hoe diensten in de transactie-verwerkende (registratie- en tel)systemen worden ingevoerd. De normering bevat informatie over de processtappen en de capaciteit die nodig zijn om de dienst te kunnen verlenen.
De specificaties geven beknopt en meetbaar geformuleerd inzicht in de metagegevens die nodig zijn om in opzet de door de wetgever beoogde dienstverlening aan cliënten te realiseren en te verantwoorden. In de onderstaande figuur worden deze specificaties (a, b en c) en hun relaties weergegeven. In het document 'Handleiding' worden de specificaties nader besproken.
Figuur 6.3: Een sluitend stelsel van vastleggingen
Elke dienst in de portfolio is voorzien van een functionele specificatie, een telspecificatie en een normering. Naast bovengenoemde heeft een aantal diensten een relatie met één of meer indicatorspecificaties. Deze vallen strikt genomen buiten het dienstenmodel (zie principe 3).
Wanneer het resultaat van een werkproces naar de aard zowel een (deel)dienst (= (tussentijdse) externe overdracht aan cliënt) als een interne leverantie (naar interne afnemer) kan zijn, wordt deze als (deel)dienst in de portfolio opgenomen.
Het geheel van administratieve vastleggingen vormt een sluitend systeem waarmee het streven naar een gesloten bedrijfsvoering wordt ondersteund.
De specificaties worden geautoriseerd door het management (autorisatiemoment II). Zie het voorbeeld van een mogelijke invoeringsprocedure onder 'Handleiding/Procedure' in het hoofdmenu.
Indeling portfolio
P16 |
We ordenen diensten (operationeel niveau) in clusters (tactisch niveau) en primaire functies (strategisch niveau) |
Diensten kunnen, afhankelijk van welk managementniveau de prestatie-informatie gebruikt, vanuit diverse oogpunten worden geordend en geclusterd. In de regel zullen hogere managementniveaus minder uitvoeringsdetails gebruiken. De bovenstaande ordening kan bijvoorbeeld van belang zijn voor onderbouwing van een externe budgetaanvraag.
Diverse andere ordeningen/clusters zijn mogelijk: naar doelstelling (functie), naar wet en/of combinatie van wetten, naar doelgroep (cliëntgroep), naar bedrijfsproces/dienstverlener, naar deelbudget, chronologisch naar gebeurtenis en levermoment. Verschillende ordeningen/clusters zullen, in samenhang of naast elkaar, in gebruik zijn. Met behulp van een chronologisch overzicht van diensten kan een cliënt overzien of hij bij elkaar opvolgende gebeurtenissen een beroep kan doen op een passende dienst. Wanneer gebeurtenissen statistisch gezien een keten vormen, kan de uitvoeringsinstelling hierop plannen. Onderlinge samenhang (correlatie) kan een reden voor clusteren zijn. Een vaak voorkomende trits zou kunnen zijn: primaire beslissing op aanvraag, continueringsbeslissing op herhalingsvraag, beslissing op klacht, beslissing op bezwaar, beslissing op beroep/hoger beroep.
We spreken van een rekentechnische clustering wanneer we de diensten met een grote ‘omzet’, samen goed voor zeg 80% van de omzet, apart presenteren en de 20% kleinere diensten samennemen (9)
Ordening naar doelstelling wil zeggen dat alle diensten met hetzelfde gebruiksdoel worden geclusterd, voorbeeld om te zien wat het gezamenlijke effect is. De ordening naar doelstelling is gericht op het leggen van de relatie met het beoogde effect.
De ordening van diensten en de verdere indeling van de portfolio kunnen ook ingegeven worden door functies ten behoeve van het gebruiksgemak. Een indeling van diensten naar bijvoorbeeld organisatorische eenheid, is handig voor terugkoppeling naar betrokken eenheid. Elk ordeningsperspectief vereist het toevoegen van een kenmerk (type) aan een dienst. Veel voorkomende ordeningen zijn:
- doelstelling
- dienstverlener (eigenaar)
- bedrijfsproces
- wet
- code.
Specificatie diensten
Nadat we diensten hebben afgeleid uit wet- en regelgeving, getoetst hebben aan eisen van interne organisatie en laten autoriseren door het management, leggen we per dienst de metagegevens vast die nodig zijn voor: 1. inrichting werkproces en ondersteunende informatiesystemen; 2. voor gebruik in cyclus jaarplan/begroting - uitvoering - verantwoording. Deze metagegevens vormen de basis voor betrouwbare informatievoorziening voor sturing en beheersing van en verantwoording over kwaliteit, kosten en effect van publieke dienstverlening. We leggen de metagegevens vast in drie specificaties:
- de functionele specificatie. Deze omvat metagegevens zoals doel, doelgroep, teleenheid, levertijd et cetera. Deze metagegevens borgen dat de dienstverlening aan cliënten in overeenstemming met de wet is. De gegevens worden gebruikt ten behoeve van voorcalculatie
- de registratiespecificatie. Deze specificatie omvat technische metagegevens zoals telcodes, systeemdatums en statusgegevens ten behoeve van het registreren en volgen van de realisering in registratiesystemen. Deze metagegevens zijn gericht op sturing, verantwoording en nacalculatie
- de normering. Deze specificatie is een globale afgeleide van het proces en de actieve functionarissen daarin en omvat de metagegevens van belang voor de planning van de capaciteit en de onderbouwing van de begroting en kostencalculatie. Te denken valt hier aan toegestane verwerkingstijden per activiteit, frequenties en functietypes ten behoeve van de voorcalculatie. In de nacalculatie en evaluatie worden de realisatiegegevens afgezet tegen de normering. Periodiek ijken we de normering aan de praktijk in het uitvoeringsproces.
Bij elke specificatie hoort een formulier en een instructie: zie 'Handleiding'. Aan de keuze van de meta-gegevens en de wijze van vastleggen wordt richting gegeven met behulp van enkele eerder genoemde principes.